Waarom een nieuw beleid van besparen, besparen, besparen niet goed is voor de Europese Unie

Deze week stemt het Europees Parlement in Straatsburg over de nieuwe begrotingsregels. Ik geloof resoluut in het belang van een gezonde begroting, maar wat vandaag op tafel ligt, is niets minder dan een botte hakbijl die onze economie, onze welvaart en onze toekomst op het spel zet. Dit is waarom ik deze week tegen de nieuwe begrotingsregels stem.  

Het zijn geen gemakkelijke tijden. De uitdagingen waar we voor staan, of het nu gaat over het aanpakken van klimaatverandering of de conflicten op het geopolitieke toneel, zorgen bij heel wat mensen voor onzekerheid en ongerustheid. En dat begrijp ik. Want hoewel we allemaal voelen dat we zo niet verder kunnen en het duidelijk is dat de wereld om ons heen aan een snel tempo verandert, kunnen we ons maar moeilijk een beeld vormen van hoe onze toekomst er nu precies zal uitzien.

Want uiteraard moeten we minder moeten uitstoten om de effecten van klimaatverandering beheersbaar te houden, uiteraard is de toekomst van de auto’s, bussen en vrachtwagens op onze wegen elektrisch, uiteraard moeten we zuiniger omspringen met energie en zullen we onze huizen en openbare gebouwen beter moeten isoleren. Maar meestal volgt de vraag: en wie gaat dat betalen? Dat is een terechte bezorgdheid. Zeker vandaag, op een moment waarop de winkelkar alsmaar duurder wordt en steeds meer mensen moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Wie zich zorgen moet maken over het einde van de maand, heeft echt niet de tijd of de luxe om wakker te liggen van het klimaat. 

Net dat maakt de discussie over de herziening van de Europese begrotingsregels zo fundamenteel. Volgens deze regels mag de overheidsschuld van een lidstaat niet groter zijn dan 60% van het BBP en het begrotingstekort niet groter dan 3% BBP. Ze bepalen kortom hoeveel investeringsruimte een lidstaat heeft. En ja, dat is belangrijk. Om dat te duiden, moeten we even terug in de geschiedenis. In de tien jaar na de financiële en economische crisis heeft het zogenaamde austeriteitsbeleid haar effect niet gemist. Om de begrotingen op korte termijn onder controle te krijgen, dwongen de begrotingsregels lidstaten om te snijden in hun uitgaven. En dat deden ze. De uitgaven voor nieuwe wegen, sporen of scholen werden teruggeschroefd.Tussen 2009 en 2013 werd meer dan 110 miljard aan Europese publieke investeringen weggesaneerd. De uiteindelijke doelstelling werd nooit gehaald. De gemiddelde schuldenlast van de lidstaten daalde slechts met 3%. Maar de besparingen hadden wel een ander effect: de economische groei vertraagde veel sterker. Lidstaten bespaarden zich letterlijk een recessie in. 

En toen kwam de pandemie. Om die gezondheidscrisis aan te pakken en de economie boven water te houden, moesten lidstaten kunnen investeren. Daarom werden de begrotingsregels even aan de kant geschoven. En dat was broodnodig. Bedoeling was dat in 2023 de oude regels opnieuw in werking zouden treden, maar door de Russische invasie van Oekraïne kregen lidstaten respijt tot 2024 om de energiecrisis op te vangen en versneld te investeren in hernieuwbare energie.

Botte hakbijl

Maar dat uitstel blijkt geen afstel. Dit jaar zullen de begrotingsregels opnieuw worden toegepast. En dat is een slechte zaak. Want ook al zijn de regels hervormd en werden de scherpste randjes van het beleid weggevijld, toch bieden ze geen antwoord op de uitdagingen waar we met zijn allen voor staan. De reden daarvoor is simpel: de doelstellingen die de regels naar voor schuiven zijn ontzettend bot en arbitrair. En ze zullen ervoor zorgen dat lidstaten opnieuw de hakbijl moeten bovenhalen en het mes moeten zetten in geplande investeringen.

Met wat er nu op tafel ligt zou België op 4 tot 7 jaar 27 miljard moeten besparen. Dat is enorm. Zo enorm dat het quasi onmogelijk is om dat te doen zonder te besparen in onze gezondheidszorg én onze sociale zekerheid. Twee domeinen waarvan we de afgelopen jaren, door de pandemie en de koopkrachtcrisis, hebben gezien hoe cruciaal ze zijn. En twee domeinen die, gezien de uitdagingen op ons pad, zoals de vergrijzing, de digitalisering en verduurzaming van onze economie en de druk die onze economie ervaart door extreme concurrentie uit andere delen van de wereld, ook de komende decennia van cruciaal belang zullen blijven. Is dat dan écht de keuze die we willen maken?

Handrem

Bovendien zal dat beleid ook onze economie raken. Daarvoor hoeven we alleen maar te kijken naar wat er in de rest van de wereld gebeurt. De concurrentie in de wereldeconomie is de afgelopen jaren enorm toegenomen. Middelen en grondstoffen worden schaarser en de vraag naar technologische toepassingen en energie stijgt. Onze concurrerende handelsblokken – China, de Verenigde Staten & Japan – investeren daarom massaal in hun economie, industrie en de omslag naar een duurzamere samenleving. En dat doen ze ondanks hun schuldgraad. Want soms ontstaat het beeld dat wij kampioenen van de schulden zijn, maar dat klopt eigenlijk niet. De gemiddelde schuld in de EU is 83% BBP. De publieke schuld van Japan ligt op 263% BBP en die van de VS op 123% GDP. Die hoge schuldgraad weerhoudt de VS er niet van een steunprogramma van 780 miljard dollar uit te rollen voor hun industrie.

De nieuwe begrotingsregels betekenen dat Europa in het midden van een globale race bruusk de handrem moet optrekken. Ze laten geen ruimte voor investeringen in een sterke Europese industrie die de concurrentie aan kan gaan met andere handelsblokken. Sterker nog, nu opnieuw fors besparen betekent ook dat we minder kunnen investeren in het logistieke kader waar net onze industrie zo om smeekt. Denk maar aan zekere energiebevoorrading, moderne energienetten of knooppunten in ons logistiek transport. Net dat zal ten koste gaan van ons industrieel weefsel. We zullen industrie verliezen aan handelsblokken die wel investeren in hun industrie zoals de Verenigde Staten doen met hun Inflation Reduction Act.

Gezonde begrotingen

Socialisten krijgen vaak het verwijt dat we geld uit ramen en deuren gooien en we tegen elke vorm van begrotingsdiscipline zijn. Dat klopt niet. Uiteraard moet een land zijn begroting op orde hebben en mogen hier op Europees niveau bindende afspraken over gemaakt worden. Maar het moeten wel toekomstgerichte en slimme afspraken zijn.

Voor mij zijn er twee zaken essentieel in begrotingsregels: er moet voldoende budgettaire ruimte zijn om publieke investeringen mogelijk te maken en er moet rekening gehouden worden met de sociale agenda van de EU. Het is bijzonder onlogisch om doelstellingen rond het afbouwen van de werkloosheid, het optrekken van de minimumlonen of het verhogen van het aantal plaatsen in kinderopvang vast te leggen en dan tegelijk de investeringen die daarvoor nodig zijn, onmogelijk te maken.

Bovendien kost niet elke investering geld. Heel wat van de publieke investeringen verdienen zichzelf terug. Denk maar aan het isoleren van onze gebouwen en woningen. Door deze van nieuwe ramen, een geïsoleerd dak en zonnepanelen te voorzien, daalt niet alleen het energieverbruik. Lager verbruik betekent ook een lagere energiefactuur. En doordat beter geïsoleerde woningen ook gezonder zijn om in te wonen, daalt op termijn ook de kost van in onze gezondheidszorg. We worden minder afhankelijk van fossiele brandstoffen die we elders moeten halen en maken dus onze economie ook een stukje weerbaarder. En de nood aan woningrenovaties vraagt om goed geschoolde technische werkkrachten, met andere woorden: we creëren nieuwe jobs. Dat soort investeringen zijn geen kostenpost in een begroting, ze vormen de basis voor onze economische groei van morgen. Ik pleit er dan ook voor dit soort toekomstgerichte investeringen uit de begrotingscijfers te houden.

Meer zelfs, ik pleit voor de oprichting van een ambitieus Europees investeringsfonds als opvolger van de Europese Faciliteit voor herstel en veerkracht (RFF), dat opgericht werd om het economisch herstel na de pandemie te versnellen. Dit nieuwe investeringsfonds zou - net als het RFF - gefinancierd moeten worden met leningen die de Europese Commissie aangaat op de kapitaalmarkten, de uitgifte van obligatie op Europees niveau dus. Via dat fonds zouden lidstaten investeringen kunnen financieren om de omslag naar een meer duurzame samenleving te realiseren. Het investeringsfonds brengt de strenge begrotingsregels op deze manier enigszins in balans.

Diepe zakken

Ook de staatsteunregels moeten opnieuw bekeken worden. Om onze bedrijven tijdens de opeenvolgende crisissen te ondersteunen, werden verschillende Europese staatssteunregels versoepeld.  Dat was uiteraard nodig. Maar vandaag ontbreekt elke vorm van coördinatie. Het kluwen aan versoepelingen heeft ertoe geleid dat Europese lidstaten vandaag niet concurreren met landen van buiten de Europese Unie, maar met elkaar. Een bedrijf als ArcelorMittal is daar een mooi voorbeeld van. De keuze van waar wordt geïnvesteerd hangt vandaag vooral af van welke lidstaat haar zakken het meeste opentrekt. Landen met een bescheiden budget en hogere schuldgraad worden daarvan de dupe. De strengere begrotingsregels zullen dat effect alleen maar versterken. Maar dat verzwakt niet alleen de kleinere landen, het verzwakt op termijn ook de interne markt en dus ook de rest van de Europese lidstaten.

Kortom, we staan voor grote uitdagingen. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie die uitdagingen aankan. Stap voor stap en met een duidelijke visie. Maar dan moeten we wel kunnen investeren in collectieve oplossingen waar we allemaal beter van worden en die ervoor zorgen dat iedereen mee kan. Dat kan niet met de enge besparingslogica die vandaag op tafel ligt. Daarvoor hebben we een verstandig en toekomstgericht begrotingsbeleid nodig, met een ambitieus investeringsfonds en betere coördinatie rond staatssteun. Een beleid dat ons toestaat om vandaag problemen aan te pakken en zo morgen beter maken. Dat is beter voor ons allemaal.

Volgende
Volgende

Het Europees migratiepact: een eerste stap, maar niet het eindpunt